Op 17 en 18 november is het precies 75 jaar geleden dat de Duitse bezetter bij de razzia in de Noordoostpolder bijna 1.800 mannen oppakte. In twee verhalen blikt verslaggever Richard Schuurman terug op deze gebeurtenis aan de hand van archiefdocumenten en andere bronnen.
Deel 1: Het Nederlands Onderduikers Paradijs.

November 1944: het is onrustig in Nederland. De zuidelijke provincies zijn sinds september al bevrijd, maar de geallieerde opmars is tot staan gekomen bij de grote rivieren. In het westen en noorden regeert de bezetter met steeds straffere hand. Het leven wordt met de dag moeilijker. De winter nadert, eentje die ongekend streng en zwaar zal zijn.

Noordoostpolder, november 1944. Het is alweer bijna vier jaar geleden dat bij de Zuidermeerdijk het laatste stuk dijk is gedicht. En ruim twee jaar dat de gemalen bij Lemmer en Kraggenburg in september 1942 het nieuwste stukje Nederland droogmaalden. Grofweg de oostelijke helft van de polder is al ontgonnen, het westelijk deel is nog deels een zompig moeras. In het droge deel zijn in de nazomer van 1943 de eerste gewassen geoogst. Dit jaar heeft de voormalige zeebodem opnieuw een welkome opbrengst opgeleverd.

Dat is niet vanzelf gegaan. Vele handen hebben de dijken aangelegd. Nog meer handen zijn nodig om de polder te ontginnen. Dat betekent greppels graven voor de afwatering, zaaien, oogsten. Het zijn er wel eens vierduizend geweest, maar in november 1944 werken en wonen er zo'n tweeduizend man in de 24 arbeiderskampen met namen als Schoterbrug, Luttelgeest en Zwolsevaart. Het leven is er zwaar.

tekst gaat verder onder afbeelding

 



De Dienst Zuiderzeewerken verkeert na de Duitse invasie in mei 1940 aanvankelijk in onzekerheid of de inpoldering wel de goedkeuring van de bezetter heeft. Die komt er in januari 1941 van Generalkommissar für Finanz und Wirtschaft Hans Fischböck, met instemming van Rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart. En op de achtergrond zelfs van Adolf Hitler, die graag pronkt met de Hollandse ontginningskunsten. De inpoldering moet doorgaan.

Honderden mannen melden zich in september en oktober 1942 aan voor het werk in de 'Noord-Oost Polder'. Hun meldpunt: de Molenstraat 28 in Kampen, het kantoor van de Directie Wieringermeer, afdeling Noord-Oost Polder. Hier is Bert Knipmeijer hoofd administratie en personeelszaken. Hij heeft opdracht duizend man te werven. De mannen krijgen sinds augustus verplicht een Eintrittsausweis. Met de gele toestemmingsverklaring kunnen de Duitsers beter controleren wie de N.O.P. in en uit gaat. Dankzij een actie van het Nederlands Arbeidsfront krijgen de arbeiders een hoger uurloon. Maar die paar centen extra zijn voor velen niet genoeg: na een korte tijd zwoegen in de polder haken ze alsnog af.

Voorjaar 1943: De jodenvervolging is een half jaar in volle gang. Aan het Oostfront woedt een ongekend felle strijd, die honderdduizenden levens eist. De Duitse oorlogsindustrie snakt naar verse arbeidskrachten. Die moeten uit de bezette gebieden komen. En dus verhardt in Nederland het optreden van de bezetter. Als bij razzia's eerst studenten voor de Arbeitseinsatz in Duitsland worden opgepakt en vervolgens het Nederlandse leger opdracht krijgt zich in krijgsgevangenschap te melden, volgen de korte maar hevige April- meistakingen.

Opeens krijgt Bert Knipmeijer van de Directie Wieringermeer het druk. Aangemoedigd door kreten op schuttingen in Amsterdam als 'Meldt U aan bij de duikbootkapitein in Kampen', staat het in de Molenstraat ineens zwart van de werkers die in de polder aan de slag willen. Studenten, militairen en ook joden proberen aan tewerkstelling en deportatie te ontkomen.
Knipmeijer doet wat hij kan. Hij stoot de Duitsers niet voor het hoofd, maar werkt op de achtergrond samen met verzetsorganisatie LO-LKP, de Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers en Landelijke Knokploegen. Zo helpt hij het verzet aan een onderduikplek.

De arbeiderskampen stromen vol. De ontginning gaat dankzij al die extra handen ineens een tandje harder. Noord-Oost Polder krijgt in de volksmond zijn bijnaam 'Nederlands Onderduikers Paradijs'. Tot de bevrijding hebben naar schatting 20.000 onderduikers hun heil in het 'Paradijs' gezocht.

tekst gaat verder onder afbeelding

 



De Duitsers staan erbij en kijken ernaar. En keuren het lange tijd goed dat zovele jonge, fitte mannen in de polder aan de slag gaan, ook al gaat dat ten koste van de Arbeitseinsatz in Duitsland. Ze weten dat dit belangrijke werk ook moet gebeuren. De gevreesde Sicherheitspolizei is precies op de hoogte van wat zich in de N.O.P. afspeelt, maar doet niets. De bezetter gedoogt het werk in de polder: werklieden mogen niet worden opgepakt!

Die oekaze blijkt duidelijk uit een kort schrijven van Regierungsrat Buckan van de Hauptabteilung Soziale Verwaltung in Amsterdam. Het briefje van het hoofdkantoor van het arbeidsbureau bevindt zich bij het NIOD in Amsterdam. Op 19 april 1943 schrijft Buckan aan medewerkers van de regiokantoren: "Met de verordening van 5 maart 1943 heb ik de heren leidinggevenden van de buitenposten Amsterdam en Groningen reeds gevraagd, aan de werkzaamheden in de Noordoostpolder geen arbeidskrachten te onttrekken". Buckan benadrukt dat het voor de voedselvoorziening in het land belangrijk is dat het werk in de polder met voldoende mannen door kan gaan.

De positie van de arbeiders in de polder is een terugkerend discussiepunt in Duitse gelederen. In het gedogen komt een kentering, zo blijkt uit een briefje van 10 november 1943 van Oberregierungsrat Dr. Jütting. "Ook het oppakken van in de Noordoostpolder werkzame mannen van de jaargangen 1922-24 moet in het overleg van 15 november 1943 van de Hoofdafdeling Voedselvoorziening en Landbouw worden meegenomen."

Waar Buckan in april 1943 min of meer nog een veto tegen het oppakken van werklieden uitspreekt, laat het briefje van Jütting zien dat de Duitsers een andere oplossing voor het probleem van de arbeidskrachten in gedachten hebben.
Jütting stelt voor de polderwerkers te vervangen door joodse arbeiders. "Het verminderen van het aantal arbeidskrachten hoeft niet op bijzondere moeilijkheden te stuiten, omdat voorzien is om ter vervanging van hen in Noordoostpolder circa 2.000 joden (gemengd gehuwden) beschikbaar te stellen. Hierover hebben vandaag met de Beauftragte voor Amsterdam gesprekken plaatsgevonden".

tekst gaat verder onder afbeelding

 



Het is een opvallend plan, waarover nergens in andere bronnen lijkt te worden gerept. Dat maakt de opmerking van Jütting bijzonder. Het plan is nooit uitgevoerd, maar geeft een inkijkje in hoe er in 1943 volop discussie gaande is over de positie van de joden uit gemengde huwelijken. Op het hoogste niveau van het Duitse bestuur, maar dus ook bij de arbeidsbureaus.

Terwijl de deporatie van de joden naar Westerbork en de vernietigingskampen sinds midden 1942 in hoog tempo vordert, buigen Seyss-Inquart en vooral SS Obergruppenführer en politiebaas Hanns Rauter zich tussen maart en oktober 1943 over de circa 9.000 Nederlandse halfjoden (Mischlinge) en gemengde gehuwden van joden en niet-joden (Mischehen).

Tijdens de beruchte Wannsee-conferentie over de Endlösung van januari 1942 is voorgesteld om halfjoden en de meeste joden uit gemengde huwelijken af te voeren naar de vernietigingskampen. Dat gebeurt uiteindelijk niet, omdat Himmler en Hitler in 1943 besluiten om de uitvoering uit te stellen totdat de oorlog is gewonnen.
In Nederland wil Rauter in 1943 niet wachten. Halfjoden zijn voor hem gelijk aan joden en dus wil hij hen afvoeren. Mannen uit gemengde huwelijken zonder kinderen moeten ook op transport, tenzij zij zich laten steriliseren. Daarmee wil Rauter dus verder gaan dan wat er in Duitsland zelf gebeurt.

Aan de deportatie van de halfjoden komt Rauter niet meer toe, maar volgens de Sicherheitspolizei hebben zich tot juni 1944 ruim 2.500 mannen en ook vrouwen uit gemengde huwelijken laten steriliseren om aan deportatie te ontkomen. Ruim 6.000 anderen weigeren, van wie een onbekend aantal vrijwel zeker is afgevoerd.
Ook zijn in 1943 en 1944 joodse mannen tewerkgesteld in arbeidskampen in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en ook op het vliegveld Havelte. In november 1943 zitten er zo’n 2.000 mannen uit gemengde huwelijken in SS-politiekamp Vught. Precies het moment waarop het voorstel in het memo van Jütting ter sprake komt.

In de zomer van 1944 is het gedogen van de bezetter echt voorbij. De oorlog op twee fronten heeft de reserve aan beschikbare Duitse arbeidskrachten uitgeput. Dus is iedereen die maar inzetbaar is, nodig om de oorlogsindustrie draaiende te houden en te bouwen aan verdedigingswerken. Zo valt in juli het oog op de polderwerkers in de Noordoostpolder.

tekst gaat verder onder afbeelding

 



Directeur Feije Haadsma van het Rijksarbeidsbureau Noordoostpolder moet zich op 12 juli voor overleg melden in Den Haag: "Door den heer Houdijk (de door Rijkscommissaris Seyss-Inquart aangestelde Sonderbeauftragte für die Zuiderzeewerken in Nord-Ost Polder – RS) werd medegedeeld, dat op bevel van den Rijkscommissaris 500 man uit den Noordoostpolder moesten worden geleverd en vertrekken naar Maastricht en Valkenburg. Door hem was overeengekomen (…) dat men deze menschen langs vrijwillige weg zou trachten te verkrijgen, doch wanneer zou blijken dat als op deze manier het vereiste aantal zou worden bereikt, het resteerende aantal door dienstverplichting moest worden gevorderd."

Nadat op 17 juli in de arbeiderskampen een bekendmaking is opgehangen, melden zich twee dagen later 121 mannen uit de polder en twaalf Kampenaren vrijwillig voor tewerkstelling in de kalksteengrotten van Valkenburg en Maastricht. Daar hebben Philips, Volkswagen en de Wehrmacht fabrieken opgezet.
De magere opkomst zint de Duitsers maar niets. Haadsma krijgt opdracht van medewerker Geitebrücker van de Beauftragte van de provincie Overijssel Weidlich om nog eens 370 man aan te leveren. Haadsma wijst de Duitser fijntjes op de gevolgen: "Door mij werd aan de heer Geitebrücker meegedeeld, dat bij een eventuele vordering van 400 man er minstens 5.000 arbeiders uit den polder zouden vertrekken en dus van de oogst niets meer terecht zou komen. Geitebrücker merkte op dat, onverschillig wat ook de gevolgen zouden zijn, de menschen moesten worden geleverd."

Haadsma krijgt opdracht de gevraagde mannen op 2 augustus te leveren. Hij probeert de actie nog afgeblazen te krijgen, maar zijn verzet leidt er toe dat hijzelf drie dagen later tijdelijk voor verhoor wordt gearresteerd. Buiten hem om krijgen aannemers in de Noordoostpolder de opdracht om op maandag 7 augustus arbeiders gereed te hebben staan voor vervoer per bus via Vollenhove en Zwolle naar Maastricht.

"'s Maandagsmorgens kwam ik te Vollenhove aan om 7.30 uur. Op de brug te Vollenhove kwam ik reeds een autobus vol politie bewapend met machinepistool en karabijnen tegen, die op weg waren naar het Kamp Marknesse om daar een razzia te houden", beschrijft Haadsma in september 1944 in zijn verslag. In het kamp bij Vollenhove zijn 130 man vastgehouden, bij Lemmer halen de politie en troepen van de Kriegsmarine 27 mannen weg en zetten hen op de boot naar Zwolle. "De opwinding in den polder was zoo groot, dat er zelfs kampen waren waar niemand meer aanwezig was, behalve de vrouw en kinderen van de kampbeheerders. 's Avonds bleek mij bij controle in verschillende kampen dat negentig procent van de arbeiders niet aanwezig waren.”

tekst gaat verder onder afbeelding

 



Volgens Haadsma zijn er op 7 augustus 157 mannen opgepakt en hebben er zich tot en met 12 augustus nog eens 102 gemeld. Samen met de 121 vrijwilligers en 12 Kampenaren in totaal dus 392, waar de Duitsers 500 hebben geëist.

Waar Haadsma voor heeft gewaarschuwd gebeurt: honderden werkers zijn op de vlucht geslagen. "De uittocht was reeds begonnen en heeft zich voortgezet tot woensdagavond. Toen bleken er nog ongeveer 2.000 menschen in de polder aanwezig te zijn, hoofdzakelijk in de noordelijke kampen waar geen razzia's waren gehouden. Dat een en ander voor de oogst funest is, behoeft geen betoog."

"Ten gevolg van de maatregelen der Duitschen instanties is ons werk van drie jaar in enige uren stukgemaakt."

— Feije Haadsma, directie Wieringermeer



Diezelfde woensdag 9 augustus valt ook het enige dodelijke slachtoffer rond de eerste razzia van Noordoostpolder, schrijft Haadsma: "Woensdagmorgen waren enige heeren van de Directie van de Wieringermeer bezig in den polder de menschen gerust te stellen, om ze weer aan het werk te krijgen. Gelijkertijd kwam er weer politie in Vollenhove en begon daar zonder noodzaak te schieten. Met als gevolg dat een jonge arbeider door een kogel in de rug werd getroffen en een paar uur later is overleden. Het spreekt vanzelf dat deze gebeurtenis de zaak finaal heeft bedorven. Menschen die tot nu toe aan het werk waren gebleven, legden dit neer en vertrokken naar huis." Het slachtoffer is de 22-jarige Henk Bolt, voor wie in 1999 zijn toenmalige verloofde een gedenkteken in het Voorsterbos onthult.

In 1997 vertelde onderduiker Jacob de Graaf over de dood van Bolt en het Voorsterbos.



"Ten gevolg van de maatregelen der Duitschen instanties is ons werk van drie jaar in enige uren stukgemaakt", concludeert Feije Haadsma, die de Directie van de Wieringermeer en in het bijzonder hoofdingenieur Smeding verantwoordelijk houdt dat zij zich niet heftiger tegen de Duitse vordering hebben verweerd.

Ruim drie maanden later is de bezetter terug in de Noordoostpolder voor een tweede razzia. Dit keer onder leiding van Rauter zelf. Die houdt niet zo van half werk. De uitzending is ook hier te bekijken.

Deel 2: Twee dagen Razzia.